paarden- en ponyrassen
INLEIDING |
paardenrassen, de om hun nut of voor de sport gekweekte rassen van het paard. De paardenrassen zijn niet altijd constant en zijn in de loop van de eeuwen soms sterk veranderd, sommige zelfs in de loop van enkele tientallen jaren. Voorbeelden van vrijwel gelijk gebleven rassen: Lipizzaner, Andalusiër (Karthuizer), Fries, Arabier en Engels volbloed. Zeer sterk veranderd zijn bijv. Oldenburger, Oost-Fries en het Belgische en Nederlandse trekpaard.
1. TYPEN |
Men maakt wel onderscheid op grond van hun afstamming in oosterse rassen (= warmbloedrassen) en westerse rassen (= koudbloedrassen). Eerstgenoemde zouden dan tot de Arabische volbloedrassen behoren of gevormd veel Arabisch bloed rassen zouden (gekruist met Arabieren) ofwel zij zouden nazaten zijn van de tarpan. De westerse afstammen van enkele zware Equus robustus of zijn nazaten van de Pinzgauer. Het is een aanvechtbare indeling omdat trekpaardrassen (zoals Boulonnais en Percheron, beide in Frankrijk) ook oosters bloed voeren. De indeling in warmbloedrassen en koudbloedrassen hangt ook samen met een zeker verschil in temperament. Warmbloedrassen zijn nl. in het algemeen temperamentvoller. Een andere indeling is die volgens het gebruik: rijpaard-, tuigpaard-, renpaard-, legerpaardrassen e.d. Ook kent men de indeling naar lichaamsgewicht en spreekt dan van zware, middelzware en lichte paardenrassen.
2. RASSEN |
Enige bekende paardenrassen zijn:
American Saddle Horse, sierlijk rijpaard, vooral voor showdoeleinden, opvallende, energieke, vlotte gang, sterk vooruitgrijpend. Men kent behalve de threegaited horses ook de fivegaited horses die naast de drie gewone gangen ook nog slowgait en rack gaan. Komt voor in de Verenigde Staten (Kentucky en Virginia).
American Standard Bred, de Amerikaanse draver. Speciaal gefokt op harddraversgang en wel in twee groepen: de Trotters en de Pacers. Eerstgenoemde gaan zuivere wedstrijddraf, de laatstgenoemde telgang. Telgang is dikwijls aangeboren. De Amerikaanse draver wordt ook in Nederland en België gefokt en gebruikt. Men heeft goede resultaten bereikt door Franse dravers met Amerikaanse te kruisen.
Andalusiër, sierlijk rij- en tuigpaard met de kenmerken van het paradepaard van de 18de eeuw. Heeft invloed gehad op de vorming van tal van andere rassen. Nog te zien in de Fries, de Lipizzaner en de Knabstrupper (Denemarken).
Anglo-Arabier, kruising van Arabisch met Engels volbloed. Zeer edel en licht rijpaard, vooral in Zuid-Frankrijk gefokt.
Anglo-Normandiër, ontstaan door kruising van het Normandische landras met Engels volbloed. Door het paard te beproeven in draverijen is de Franse draver gevormd. Men kent een tuig(carossier)type, een zadeltype en een cobtype. In Nederland en Zwitserland veel gebruikt voor kruising.
Appaloosa, Amerikaans rijpaard met bijzondere haarkleurtekeningen. Wordt in stamboekverband gefokt. Wat men elders Appaloosa noemt is lang niet altijd een zuivere (Amerikaanse) Appaloosa, maar eerder wat de Engelsen een spotted horse noemen. Men spreekt dan eerder van panters of getijgerde paarden, welke nogal eens voorkomen in Denemarken (Knabstrupper) en Oostenrijk (Pinzgauer of Noriker).
Arabier of Arabisch volbloed, oud ras, volgens bepaalde maatstaven eeuwenlang gefokt in het Nabije Oosten en later elders in particuliere of staatsstoeterijen. Men onderscheidt enkele hoofdstammen, zoals de Kehylan, de Seglawi en de Muniqi. Men heeft in tal van paardenrassen van Arabisch bloed gebruik gemaakt voor veredeling. In diverse rassen is de Arabische invloed duidelijk te zien (vooral aan het hoofd). Ook in sommige ponyrassen, zoals de Welshpony.
Ardenner paard, klein Frans trekpaard, vroeger ook in de Belgische Ardennen gefokt.
Belgisch zwaar trekpaard of Brabander, zwaar werkpaard, werd vóór 1945 vooral in de landbouw, voor brouwerswagens en ander zgn. sleperswerk gebruikt en naar vele landen geëxporteerd; nadien is de fok sterk teruggelopen. Wordt in Nederland zuiver gefokt in eigen stamboekverband als Nederlands trekpaard.
Engels volbloed of volbloed, wordt vnl. gefokt voor de rennen en ook gebruikt als rij- en sportpaard. Veel Engels volbloed vindt men terug in de zgn. halfbloedrassen (bijv. in de Trakehner). Tegenwoordig wordt zowel in Nederland als in België van de volbloed gebruik gemaakt om rijpaarden te fokken uit aanwezig halfbloedmateriaal. Het Engelse volbloedras is in hoge mate fokzuiver. Het ras heeft zijn ontstaan te danken aan een gelukkige bloedmenging van een Engels inlands paardenras met oosters bloed.
Fries paard, bodemvast Nederlands paardenras, zuiver gefokt, vnl. in Friesland. Kwam vroeger veel meer verspreid langs de Noordzeekust voor. Is het enige overgeblevene van wat men in de 19de eeuw het inlandse paard noemde. Zwarte kleur, met soms als enige aftekening een kolletje. Vooral werkpaard voor de weidebedrijven. Thans steeds meer gebruikt voor ontspanning onder het zadel en voor het rijtuig.
Hackney, ook luxe-tuigpaard genoemd, Engels ras dat vooral voorkomt in ponymaat. Sportpaard.
Hannoveraan, halfbloedras, wordt door gebruik van Engels volbloed en Oostpruisisch bloed steeds edeler en verkrijgt steeds meer het zadeltype.
Holsteiner, oorspronkelijk landbouw- en koetspaard. Fokgebied: Noord-Duitsland tegen Deense grens. Tegenwoordig wordt het sterk gekruist met Engels volbloed en geselecteerd op springvermogen. Is overigens allang bekend als een goed spring- en jachtpaard. Ook in Nederland wordt dit ras gebruikt in de rijpaardfokkerij.
Lipizzaner, bekend door het gebruik onder het zadel in de Spaanse Rijschool te Wenen. Wordt echter ook als tuigpaard gebruikt. Oud ras uit de 16de eeuw met Spaans en Italiaans bloed. Wordt tegenwoordig zuiver gefokt, vooral in Oostenrijk, Kroatië en Hongarije. De Lipizzaner heeft geen rij-, doch veeleer een tuigpaardtype. Het is dan ook een zgn. barokpaard, evenals de Andalusiër en de Fries.
Masur, Poolse naam van het veelzijdig warmbloedpaard van Oostpruisische oorsprong, thans gefokt in Polen. Opgebouwd met veel Engels volbloed. Thans in Duitsland verder gefokt in stamboekverband. Prachtige rijpaarden, waarmee ook in Nederland gekruist wordt. Een bekende bloedlijn is de Trakehner.
Morgan, oud Amerikaans ras (18de eeuw), zeer gespierd paard voor rij- en tuigdoeleinden. Geniet ook in Europa belangstelling.
Nederlands warmbloedpaard is ontstaan uit paarden van het Gelderse en van het Groningse type, die op hun beurt veel Oldenburgs-Oost-Fries bloed voeren, doch vooral het Gelderse ook allerlei ander bloed (vooral Anglo-Normandisch). Er wordt ook veel gekruist met edel halfbloed (vooral Trakehner en Holsteins) en met Engels volbloed teneinde een zadelpaard te verkrijgen. Daarnaast blijft gelegenheid open voor een type tuigpaard (Nederlands tuigpaard).
Oldenburger, zwaar warmbloedpaard, vooral bestemd voor trekwerk, eerst als carossier, later als landbouwpaard. Al vóór 1940 is men begonnen het te veredelen door het te kruisen met Engels volbloed teneinde een zwaargewichtzadelpaard te verkrijgen. De Nederlandse en daardoor ook de Belgische warmbloedpaardenstapel voert veel Oldenburgs bloed.
Oost-Fries, was eens het zwaarste Duitse warmbloedras. Na 1945 heeft men hetzelfde willen bereiken als in Oldenburg, doch met een Arabische volbloed. De producten werden Friesen-Araber genoemd. Thans is de Oost-Fries als zelfstandig ras vrijwel verdwenen en opgegaan in het Hannoveraanse ras.
Orlovdraver, oud ras gevormd door graaf Orlov in Rusland met het doel snelle wegpaarden te krijgen. Hieruit is de beroemde Orlovdraver ontstaan, die in het begin van de 20ste eeuw veel succes op de lange banen in Europa kon boeken, doch later het onderspit tegen de Amerikanen moest delven.
Quarter Horse, zo genoemd omdat het in Amerika als renpaard over een kwartmijl werd gebruikt. Sterk, gespierd paard, uitstekend geschikt in de veehouderij als cowboypaard. In Europa is ook belangstelling voor dit paard.
Shire, zwaarste paardenras ter wereld. Engels trekpaard. De fokkerij krimpt steeds meer in. De Shire werd voor brouwerswagens gebruikt.
Westfaler, rijpaard, oorspronkelijk op Hannoverse grondslag. Thans bekend als sport- en wedstrijdpaard.
Trakehner, zeer edel vooral met behulp van Engels volbloed opgebouwd rijpaardenras, in Oostpruisen ontstaan maar na 1945 in Duitsland verder gefokt (vgl. Masur).
ponyrassen
Het aantal ponyrassen is veel groter dan het aantal paardenrassen. Vooral in Azië komen veel ponyrassen voor, waarvan vooral de Mongoolse pony's befaamd zijn om hun uithoudingsvermogen. In de Baltische landen, in Polen en in Rusland fokt men tal van pony-achtige paardenrassen, die vroeger veel werden uitgevoerd en in Nederland als hitten bekend stonden. In Nederland en in België kwamen pony's eeuwenlang niet voor. Pas in de jaren dertig werden de eerste pony's uit Engeland in Nederland ingevoerd voor gebruik in de fruitteelt. Dat waren de Shetlanders, het kleinste ponyras ter wereld, met een schofthoogte variërend van 85 tot 107 cm. Na 1945 is men de pony's eerst vooral gaan waarderen als trekkrachten in de landbouw op de lichte gronden en later ook voor sport en ontspanning. Voor de landbouwers werden in Nederland Fjordenpaarden uit Denemarken (waar ze vanuit Noorwegen gekomen waren) en Haflingers uit Tirol ingevoerd. Voor de kinderrijsport werden aanvankelijk Shetlanders gebruikt; thans berijden de grotere kinderen rijpony's (miniatuurrijpaardjes), ingevoerd uit Engeland: New-Forestpony's, Welshpony's, Dartmoorpony's en Connemarapony's (laatstgenoemde uit Ierland). Men fokt deze rassen thans in Nederland verder; in België worden Shetlanders, Foresters, Haflingers en Welshpony's gefokt. De IJslanders werden aanvankelijk ingevoerd als kinderrijpony en later voor het zgn. trekken (ruitertoerisme). Ze kunnen evenals de Connemara's, de Haflingers en de Fjorden ook door volwassenen bereden worden.
In Zuid-Amerika heeft men een zeer kleine pony verkregen, de Falabella, ca. 50 cm hoog. Dit ras behoort niet tot de echte ponyrassen, die zich juist onderscheiden door een krachtige bouw, uitstekende gezondheid, grote vruchtbaarheid, geringe gevoeligheid voor ziekten en gebreken.
Voeding - Domesticatie - Paarden- en Ponyrassen - Stamboek - Huisdier