INLEIDING |
>> diergeneeskunde, voorheen veeartsenijkunde, de geneeskunde toegepast op dieren.
1. OPLEIDING |
In Nederland zijn de voorschriften met betrekking tot de uitoefening van de diergeneeskunst vastgelegd in de Wet op de uitoefening van de Diergeneeskunde (1954, herziening in voorbereiding).
Dierenartsen zijn degenen die na afgelegd examen in Nederland de bevoegdheid tot de uitoefening van de diergeneeskunst in haar volle omvang hebben verkregen. De opleiding tot dierenarts vindt plaats aan de Faculteit der Diergeneeskunde van de Rijksuniversiteit te Utrecht; de studieduur is 6 jaar. Jaarlijks verlaten ca. 150 nieuwe dierenartsen deze opleiding.
Van de ca. 5000 in 1998 werkzame dierenartsen is ruim 80% lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMVD).
In België dient men voor het uitoefenen van de diergeneeskunde in het bezit te zijn van het diploma van doctor in de diergeneeskunde (tot 1975 heette de titel: doctor in de veeartsenijkunde) en lid te zijn van de Orde der Dierenartsen; deze laatste verplichting geldt niet voor een rijksinspecteur-dierenarts die geen zelfstandige praktijk uitoefent. De opleiding duurt zes jaar en vindt plaats aan de faculteit diergeneeskunde van de universiteiten van Gent en Luik (afdeling te Anderlecht). De kandidaatsopleiding (eerste drie jaar) kan aan elke universitaire instelling worden gevolgd. In 1990 was nagenoeg de helft van de ca. 4400 dierenartsen lid van de Belgische Syndicale Dierenartsen Vereniging (Fr.: Union syndicale des vétérinaires belges), die het tijdschrift Veterinaria uitgeeft.
2. WERKZAAMHEDEN |
Een dierenarts kan werkzaam zijn op vele gebieden binnen de diergeneeskunde; tweederde van alle dierenartsen in Nederland heeft een praktijk voor grote en/of kleine huisdieren. Anderen zijn in Nederland en België werkzaam op het gebied van vleeskeuring, melkhygiëne, keuring van waren, farmaceutische industrie, veevoederindustrie, instituten voor wetenschappelijk onderzoek, regionale gezondheidsdiensten voor dieren en diergeneeskundig en landbouwkundig onderwijs. Daarnaast zijn er in Nederland dierenartsen verbonden aan de Veterinaire Dienst (onder het ministerie van Landbouw) en de Veterinaire Inspectie van de volksgezondheid, die beide o.m. betrokken zijn bij de zorg voor de algemene gezondheidstoestand van de veestapel en toezicht op naleving en uitvoering van diverse wetten. In België betreft dit de Diergeneeskundige Dienst, die ressorteert onder het ministerie van Landbouw en die de diergeneeskundige controle uitoefent op de Belgische veestapel.
De oorspronkelijk hoofdzakelijk individueel gerichte therapeutische behandeling van zieke landbouwhuisdieren was gegrond op economische motieven. In de jaren zestig en zeventig heeft er een schaalvergroting plaatsgevonden van pluimvee-, varkens-, kalver- en rundveebedrijven. Het gevolg van deze ontwikkeling is geweest dat de ziektekundige problematiek zich veel meer dan voorheen voor de totale veestapel deed gelden, met daarbij vooral de nadruk op het voorkómen van ziekten. Deze vorm van bedrijfsdiergeneeskunde komt sinds het eind van de jaren zeventig langzaam tot ontwikkeling. Gezien de grote verscheidenheid aan werkzaamheden wordt de vraag naar deskundigheid van een dierenarts steeds specialistischer. In 1977 besloot de KNMvD tot de ontwikkeling van een aantal specialismen binnen de diergeneeskunde, m.n. kleine huisdieren, proefdierkunde, pluimvee en microbiologie.
3. WETTELIJKE REGELINGEN |
Inzake dierziektenbestrijding en aanverwante regelingen zijn in Nederland vastgesteld: Veewet, Destructiewet, Tuberculinewet, Vleeskeuringswet, Runderhorzelwet, Vogelziektenwet, Wet tot wering van besmettelijke ziekten bij knaagdieren, Bijenwet, Nertsenziektenwet, Diergeneesmiddelenwet, Wet op de dierenbescherming, Wet op de dierproeven en Wet dierenvervoer.
In België gelden nagenoeg analoge wettelijke regelingen.
KLIK HIER MEEST VOORKOMENDE PAARDENZIEKTEN ...
KLIK HIER VOOR MEER OVER VERZORGING...